In het kader van het verbeteren van de bevaarbaarheid en het verhogen van het beschermingsniveau tegen overstromingen langs de Maas, is het tracébesluit Zandmaas/Maasroute genomen. Tegen onderdelen van dit besluit is beroep aangetekend, die aanleiding hebben gegeven tot onder meer de vernietiging van de peilopzet van 0.5 m in stuwpand Grave.
Toch werd peilopzet door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (i.c. Rijkswaterstaat) noodzakelijk geacht. Op basis van een heroverweging van de alternatieven is een peilopzet van 30 cm voorgesteld ter plaatse van de stuw van Grave. De uitwerking op het peil langs het gehele traject ligt wat genuanceerder (zie ook de figuur):
- Bij lage afvoer (gemiddelde zomersituatie) is de peilopzet over het gehele traject circa 30 cm, bij een verval van < 5 cm;
- Bij hoge afvoer (gemiddelde wintersituatie) leidt de peilopzet (in combinatie met de profielverruiming) in het benedenstroomse traject (Cuijk-Grave) tot een peilverhoging (40-0 cm) en in het bovenstroomse traject tot een peildaling (0-10 cm). Het verval over het gehele traject neemt af van 1.35 tot .85 m;
- Bij extreme pieken treedt in het gehele traject een peildaling op (in de rapportages niet gekwantificeerd).
Mogelijke gevolgen voor het waterbeheer
Door de vrijwel permanente peilverhoging in het stuwpand van de Maas tussen Cuijk en Grave zou de waterhuishouding in de aangrenzende gebieden op de volgende manieren kunnen veranderen:
- Door de verhoging van de drainagebasis veranderen ook de grondwaterstanden. Vlak langs de Maas vormt de Maas een dominante factor in de drainagebasis en kan de grondwaterstand dus in een vergelijkbare mate veranderen met het peil. Op grotere afstand (zowel in natuurlijk afwaterende als in peilbeheerste gebieden) is de invloed van de Maas geringer en het effect op de grondwaterstand dus navenant beperkter;
- Door verhoging van het peil in de Maas kan de kwel in aangrenzende poldergebieden toenemen;
- Door verhoging van het peil in de Maas wordt de afvoer via vrij-afwaterende waterlopen onder reguliere afvoercondities mogelijk belemmerd en de drooglegging verkleind.
Afgeleide effecten van de peilverhoging in de Maas kunnen zijn:
- Een toename van de piekafvoer uit het gebied met een verhoogde grondwaterstand;
- Een toename van het totale waterbezwaar uit de poldergebieden langs de Maas;
- Een verhoogd inundatierisico van de vrij-afwaterende beken bij piekafvoer uit het gebied.
Vraagstelling van het onderzoek
Doel van het door Artesia uitgevoerde onderzoek is het bepalen van de gevolgen van de nieuwe Maaspeilen voor het waterbeheer. Dit onderzoek is verdeeld in twee fasen. In de eerste (verkennende) fase is bepaald onder welke condities er negatieve gevolgen zijn voor het waterbeheer, en of deze situaties zich voordoen in het interessegebied.
In de tweede fase zijn de geconstateerde risico´s nader uitgewerkt, waarbij ruimtelijk in groter detail is gekeken naar de verwachte effecten.
Conclusies
Voor het beoordelen van de effecten van de Maaswerken op het aangrenzen gebied zijn een aantal modellen opgesteld die de effecten fysisch in beeld brengen. Deze omvatten het gekoppelde grond- en oppervlaktewatermodel MODBRNCH, en een model voor gekoppelde berekening van verzadigde en onverzadigde stroming: VSF op MODFLOW. De ontwikkelde modellen zijn niet geijkt aan de veldcondities en zijn daarom in absolute zin minder betrouwbaar. Het doel van de studie was echter vooral in relatieve zin een uitspraak te doen over de mogelijke gevolgen. Deze inschatting is met de gehanteerde methode naar onze mening goed te maken. Uit onze studie concluderen wij dat het opzetten van het Maaspeil onder reguliere omstandigheden (Maasafvoer tot 800 m3/s) de volgende gevolgen voor de waterhuishouding zal hebben:
- de drooglegging vlak bij de Maas zal bij een in alle seizoenen voorkomend debiet van 400 m3/s afnemen met respectievelijk 40cm (Gasselse Loop) en 35cm (Tochtsloot). Tijdens de gemiddelde zomerafvoer op de Maas neemt de drooglegging met maximaal 30cm af;
- verder van de Maas dooft de afname van de drooglegging uit;
- de gemiddelde afname van de drooglegging binnen het modelgebied bedraagt circa 8 cm;
- het areaal met een drooglegging van minder dan 80 cm zal met circa 12% toenemen (80 ha). Het areaal met een drooglegging van minder dan 40 cm zal met circa 14% toenemen (40 ha). Circa de helft van dit areaal ligt in de randzone van de Kraaijenbergse plassen;
- de piekafvoer vanuit percelen met een verminderde drooglegging zal significant toenemen: bij een afname van de drooglegging van 100 cm tot 70 cm bedraagt de toename circa 20%.
- voor het gehele gebied verwachten we een toename van de piekafvoer in de orde van 5%.
- de afvoer uit het gebied van de Suisgraaf zal naar verwachting met circa 30% toenemen. Dat komt ondermeer door de sterke verweving van het gebied met de Kraaijenbergse plassen. De drooglegging zal in dit gebied niet sterk veranderen.
Uit dit onderzoek blijkt dus dat er significante effecten optreden, die onder gemiddelde voorjaarscondities op een areaal van circa 20 hectare ongunstig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering. Een deel van de effecten zijn alleen op te lossen door inpoldering van het gebied. Voor een deel van het gebied kunnen mitigerende maatregelen worden doorgevoerd in de vorm van profielverruiming en drempelslechting, waardoor de afwatering verbeterd. Ook kunnen problemen lokaal worden bestreden door intensivering van de drainage.